Now showing items 21-40 of 3245

    • Koers bepalen - Over de lessen van de versterking aanpak georganiseerde drugscriminaliteit

      Nelen, H.; Wingerden, K. van; Moerland, R.; Bisschop, L.; Geurtjens, K. (medew.); Santvoord, V. van (medew.); Servaas, L. (medew.); Thielen, A. (medew.) (Universiteit Maastricht, 2022-12-20)
      In 2018 werd met de Toekomstagenda Ondermijning de urgentie uitgesproken om de aanpak van ondermijnende criminaliteit acuut te versterken. Een jaar later werd eenmalig 100 miljoen euro en structureel per jaar 10 miljoen euro aan de Toekomstagenda verbonden met als doel een meerjarig versterkingsprogramma (2019-2021) op te zetten waarin verschillende partijen op lokaal, regionaal en landelijk niveau samenwerken aan de bestrijding van ondermijnende criminaliteit. Een centraal element van deze versterkingsbeweging was dat aansluiting werd gezocht bij de beginselen van lerende organisaties. Dat betekende dat gestreefd werd naar het actief benutten en internaliseren van succes- en faalfactoren door betrokken actoren; niet alleen na afloop van de implementatieperiode, maar ook al gedurende de drie jaar (2019-2021) waarin de versterkingsplannen dienden te worden gerealiseerd. Sinds medio 2019 heeft een onderzoeksteam van de Universiteit Maastricht (UM)/ Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), in opdracht van het WODC, de ontwikkelingen in het kader van deze versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit op de voet gevolgd. Onderzoeksvragen: Wat zijn de ervaringen (good en bad practices) met en de ervaren impact van de in 2019 met behulp van de toegekende extra financiële middelen ingezette versterking van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit door regionale en landelijke partijen in de periode van 2019 tot en met 2021? Welke leerervaringen en lessen uit deze brede versterkingsbeweging kunnen al tijdens de implementatieperiode worden geformuleerd ten behoeve van de ketenpartners en het ministerie van Justitie en Veiligheid?INHOUD Inleiding Verantwoording Het fundament van de aanpak Draagvlak Grensbewakers en grensverleggers Integraal samenwerken Manoevreren in de Nederlandse overlegcultuur De lerende overheid Slotbeschouwing
    • Bestuursorganen in hoger beroep - Aantal zaken, gronden en uitkomsten in geschillen tussen bestuursorganen en burgers

      Geurts, T.; Bak, R.R. den; Scheepmaker, M.P.C. (WODC, 2022-12-20)
      Deze factsheet geeft een cijfermatig overzicht van hoger beroepsprocedures in zaken tussen bestuursorganen en burgers. Het maakt onderdeel uit van onderzoek dat in december 2021 is toegezegd door de Minister voor Rechtsbescherming in het kader van het deelprogramma Burgergerichte overheid. De beantwoording van de volgende onderzoeksvraag centraal: Hoe vaak en waarom gaan bestuursorganen in hoger beroep in zaken tussen bestuursorganen en burgers?
    • Eenvoudige adoptie - De behoeften en belangen van pleegkinderen en oorspronkelijke ouders

      Vonk, M.J.; Voort, A. van der; Tessensohn, E.M.; Ruitenburg, G.C.A.M.; Haan, W.D. de; Rijnen, M.M. (medew.); Daw, E.C. (medew.) (Vrije Universiteit Amsterdam - Amsterdams Centrum voor Familierecht (ACFL), 2022-12-19)
      Eenvoudige adoptie is een vorm van adoptie waarbij het juridisch ouderschap van de oorspronkelijke ouders in stand blijft, terwijl tegelijkertijd juridisch ouderschap voor de adoptieouders ontstaat. n dit onderzoek is door middel van literatuuronderzoek de huidige (juridische) positie van pleegkinderen en oorspronkelijke ouders geschetst. Daarnaast zijn voor- en nadelen van eenvoudige adoptie voor pleegkinderen en oorspronkelijke ouders die uit het eerdere WODC-onderzoek (zie link hiernaast) naar voren komen, beschreven. Door middel van empirisch onderzoek op basis van vragenlijsten en interviews is vervolgens nagegaan wat huidige pleegkinderen, voormalige pleegkinderen, geadopteerde pleegkinderen en oorspronkelijke ouders vinden van eenvoudige adoptie. INHOUD Inleiding Literatuurstudie deel I - De huidige positie van pleegkinderen en oorspronkelijke ouders Literatuurstudie deel II - voor- en nadelen van eenvoudige adoptie voor pleegkinderen en oorspronkelijke ouders op basis van WODC-onderzoek uit 2019 Empirische studie naar eenvoudige adoptie vanuit pleegzorg: vragenlijstonderzoek onder en interviews met (voormalige) pleegkinderen en oorspronkelijke ouders. Conclusies
    • Vijf jaar na #MeToo

      Berlo, W. van; Olfers, M.; Wijk, A. van; Schippers, E.; Hoogsteder, L.; Sweers, N.; Berg, Ch. van den; Gorissen, M.; Voorde, J. ten; Meer, M. van der (WODC, 2022-12-16)
      ARTIKELEN Inleiding Willy van Berlo - #MeToo en de preventie van seksuele grensoverschrijding in Nederland Marjan Olfers en Anton van Wijk - Uit de praktijk: de schaduwkanten van de #MeToo-beweging Eveline Schippers, Larissa Hoogsteder en Nienke Sweers - Wat betekent #MeToo voor de behandeling en positie van plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag? Chantal van den Berg en Marleen Gorissen - Slachtofferschap, e-shaming en #MeToo. Een onderzoek naar de rol van e-shaming tijdens de #MeToo-periode in Nederland Jeroen ten Voorde - #MeToo, seksuele handelingen en functionele afhankelijkheid Manon van der Meer - Herkenning, erkenning en respect voor elkaars grenzen. In gesprek met Mariëtte Hamer en Janine Janssen over seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld SAMENVATTING Seksualiteit is de gewoonste zaak van de wereld: zonder seksueel contact kan de mensheid zichzelf immers niet in stand houden. Maar, desondanks is het geen onderwerp waarover gemakkelijk gesproken wordt. Mensen kunnen zich ook schamen voor aspecten van hun seksualiteit. Normen over wat ‘decent’ seksueel gedrag is en het feitelijke gedrag, komen dan ook lang niet altijd overeen. En hoe we over seksuele grenzen denken, is ook niet in steen gehouwen. Normen veranderen in de loop der tijd. Dat zagen we rondom de opkomst van de hashtag #MeToo. Toen de Amerikaanse actrice Alyssa Milano op 15 oktober 2017 naar aanleiding van het misbruik door de filmproducent Harvey Weinstein de hashtag #MeToo de wereld in slingerde, kon zij niet bevroeden hoe hoog de golven daarna zouden worden. Haar boodschap sprak miljoenen mensen over de hele wereld aan: er moest iets gebeuren tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maar, er was ook kritiek. Milano was zich er aanvankelijk niet van bewust dat de zwarte activiste Tarana Burke al eerder van die hashtag gebruik had gemaakt. Vanuit Afro-Amerikaanse hoek kwam dan ook al snel het verwijt dat de #MeToo-beweging die in gang werd gezet, niet inclusief genoeg zou zijn. Want, hoe zat het bijvoorbeeld met het slachtofferschap van sekswerkers? En mannen dan? Konden die niet meer zijn dan plegers? Een ander belangrijk kritiekpunt had te maken met de lang niet altijd zorgvuldige omgang met mensen die beschuldigd werden van grensoverschrijdend gedrag. Met hen werd en wordt online dikwijls verre van zachtzinnig afgerekend, zonder dat aan de basisprincipes van een fair trial is voldaan. Inmiddels ligt het moment dat de hashtag #MeToo wereldberoemd werd, alweer vijf jaar achter ons. Reden voor Justitiële verkenningen om de balans op te maken. Waar staan we in Nederland met de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag?
    • Naar een evidence-based aanpak van radicalisering en extremisme - Een eerste evaluatie van de gemeentelijke Versterkingsgelden 2020-2021

      Nederveen, F.; Zürcher, E.; Eekelschot, L.; Leenders, E.; Leussink, I.; Hoorens, S. (Rand Europe, 2022-12-15)
      Jaarlijks stelt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) financiële middelen beschikbaar aan gemeenten voor de versterking van hun lokale aanpak van radicalisering en extremisme. Gemeenten kunnen een beroep doen op deze zogeheten Versterkingsgelden door financiering aan te vragen voor activiteiten in een of meerdere van de volgende clusters: analyse van de lokale problematiek met betrekking tot radicalisering of (gewelddadig) extremisme; de persoonsgerichte aanpak (PGA) van geradicaliseerde personen; het opbouwen, behouden en faciliteren van een netwerk van sleutelfiguren betrokken bij het signaleren van mogelijke radicalisering; deskundigheidsbevordering en voorlichting; preventie-activiteiten; en evaluatie van de activiteiten. De centrale vraagstelling in dit onderzoek is: Wat waren de vooraf verwachte effecten van activiteiten gefinancierd door middel van Versterkingsgelden in 2020-2021, hoe is de uitvoering van deze activiteiten geweest en welke opbrengsten kunnen worden geïdentificeerd? De centrale vraag is opgedeeld in een aantal deelvragen. Deze deelvragen zijn vervolgens verdeeld in vragen die het karakter hebben van: een planevaluatie (wat is de coherentie en logica van de toegekende activiteiten op papier?); een procesevaluatie (hoe zijn de activiteiten uitgevoerd?); en een eerste aanzet voor een effectevaluatie (wat kan er worden gezegd over de opbrengsten van de activiteiten?). INHOUD Inleiding Methodologische verantwoording Overzicht van interventies gefinancierd door de Versterkingsgelden in 2020 en 2021 Cluster A: Analyse Cluster B: Persoonsgerichte aanpak (PGA) Cluster C: Sleutelfiguren Cluster D: Deskundigheidsbevordering en voorlichting Cluster E en F: Preventie Conclusie en aanbevelingen
    • 'Foute huurders' - Over de mogelijkheden en meerwaarde van informatiedeling rond crimineel pandgebruik

      Kruize, P.; Gruter, P.; Klein Kranenburg, L.; Hove, R. ten; Ridderbos-Hovingh, C.; Cazemier, J. (Bureau Ateno, 2022-12-14)
      Het doel van het onderzoek is enerzijds om inzicht te bieden in de mogelijkheden tot en de meerwaarde van deling van informatie over crimineel pand-gebruik tussen verhuurders van vastgoed, zoals woningcorporaties, recreatie- en vakantieparken, verhuurmakelaars en andere verhuurders van meerdere panden. Anderzijds is het doel om inzicht te bieden in de mogelijkheden tot en de meerwaarde van het verstrekken van deze informatie door verhuurders aan opsporingsdiensten zoals de politie en/of de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD). Bij crimineel pandgebruik gaat het om productie, handel en opslag van illegale goederen, zoals drugs, maar het omvat ook het exploiteren van ogenschijnlijk legale diensten (met als doel het witwassen van crimineel vermogen) alsmede illegale diensten zoals illegale prostitutie, andere vormen van mensenhandel of illegale kansspelen. Tot slot wordt ook het onder de radar willen blijven van de (opsporings)autoriteiten door illegaal verblijf in een woon- of bedrijfsruimte geschaard onder het begrip crimineel pandgebruik. Onderzoeksvragen: Over welk soort informatie rond crimineel pandgebruik beschikken verhuurders? In hoeverre zijn verhuurders bereid om informatie rond crimineel pandgebruik te delen met (1) andere verhuurders en (2) opsporingsdiensten? In hoeverre, en op welke wijze draagt het delen van informatie naar verwachting bij aan (1) de preventie van slachtofferschap van andere verhuurders, en (2) het voorkomen en/of tegengaan van criminaliteit (waaronder ondermijning)? En, welke verschillen bestaan er tussen informatiedeling door verhuurders onderling en door verhuurders aan opsporingsdiensten? Welke praktische en juridische knelpunten en risico’s bestaan er ten aanzien van het delen van informatie rond crimineel pandgebruik? (a) Welke verschillen er bestaan tussen informatiedeling door verhuurders onderling en informatiedeling door verhuurders met opsporingsdiensten? En (b) in hoeverre, en op welke wijze kunnen deze knelpunten en risico’s worden voorkomen dan wel tegengegaan? Ofwel, wat zijn de alternatieven voor een ‘foute huurders’-systeem? Welke randvoorwaarden (zowel juridische als niet-juridische) kunnen worden gesteld aan het delen van informatie rond crimineel pandgebruik door verhuurders? En welke verschillen bestaan er op dit punt tussen informatiedeling door verhuurders onderling en door verhuurders aan opsporingsdiensten? INHOUD Inleiding De informatiepositie van verhuurders Bereidheid tot het delen van informatie Mogelijke effecten van informatiedeling rond 'foute huurders' Knelpunten en risico's bij het delen van informatie rond crimineel pandgebruik Juridische randvoorwaarden bij het delen van informatie over crimineel pandgebruik Conclusies
    • Toepassing van artikel 2.3 Wet forensische zorg - Verkennend jurisprudentieonderzoek januari 2020 tot juli 2021

      Oosterhuis, V.; Burger, A.M.; Kogel, C.H. de; Breeden, N. van (medew.); Marel, M. van der (medew.); Ruijs, B. (medew.) (WODC, 2022-12-13)
      Het op 1 januari 2020 in werking getreden artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) geeft de strafrechter de bevoegdheid een civiele machtiging voor verplichte zorg af te geven. Adequate toeleiding vanuit de strafrechtketen naar zorg van personen die dit nodig hebben is het hoofddoel artikel 2.3 Wfz. Onderdeel daarvan is tevens het bevorderen van continuïteit van zorg aan betrokkenen. Het zogeheten schakelartikel 2.3 Wfz is gelijktijdig met de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) van kracht geworden. Met de afgifte van een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging ex artikel 2.3 Wfz, machtigt de strafrechter een zorgaanbieder om verplichte zorg op basis van respec-tievelijke de Wvggz of Wzd aan de betrokkene te verlenen. Het artikel biedt de straf-rechter daartoe een brede basis. Het doel van dit onderzoek is om een beeld te geven van de toepassing van artikel 2.3 Wfz door de strafrechter in de eerste anderhalf jaar na inwerkingtreding. Daartoe is de beschikbare jurisprudentie onderzocht. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Hoe werd artikel 2.3 Wfz toegepast blijkens jurisprudentie? Voor het onderzoek zijn de volgende deelvragen geformuleerd: Welke kenmerken zagen wij bij de betrokkenen voor wie een machtiging via artikel 2.3 Wfz werd overwogen en respectievelijk wel of niet werd afgegeven? Welke kenmerken zagen wij bij de zaken waarin een machtiging via artikel 2.3 Wfz werd overwogen en respectievelijk wel of niet werd afgegeven? Welke overwegingen van de strafrechter speelden een rol bij het besluit om wel of geen machtiging af te geven?INHOUD Inleiding Methoden De verzamelde artikel 2.3 Wfz-zaken Bij wie werd een zorgmachtiging via artikel 2.3 Wfz toegepast? Kenmerken artikel 2.3 Wfz-zorgmachtigingszaken Overwegingen strafrechter bij verlenen zorgmachtiging Overwegingen strafrechter bij niet-verlenen zorgmachtiging De zorgmachtiging bij verlengingszaken Rechterlijke machtiging via artikel 2.3 Wfz
    • De invloed van (technische) ontwikkelingen op het begrip persoonsgegevens in relatie tot de AVG

      Sloot, B. van der; Schendel, S. van; López, C.A.F. (Tilburg University - Tilburg Institute for Law, Tecnnology, and Society (TILT), 2022-12-13)
      De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is misschien wel het belangrijkste kader voor het digitale domein in Europa en daarbuiten. De AVG stelt regels aan- en bevat normen voor de verwerking van gegevens, legt verplichtingen vast voor personen en organisaties die gegevens verwerken (verwerkingsverantwoordelijken) en kent rechten toe aan personen van wie gegevens worden verwerkt (betrokkenen). Hoewel pas in 2016 aangenomen, stammen de regels in essentie uit de jaren 70 van de vorige eeuw. Doorslaggevend voor de toepassing van het gegevensbeschermingskader was toen, en is vandaag de dag nog steeds, of de gegevens die worden verwerkt informatie van een identificeerbaar individu (natuurlijke persoon) betreffen. Hoewel een dergelijke vaststelling in de jaren 70 van de vorige eeuw relatief eenvoudig was, is die in de loop van de tijd steeds complexer geworden, vooral in het licht van technologische ontwikkelingen, de algemene toegankelijkheid van technologieën en het streven naar meer open data. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat het steeds makkelijker is om persoonsgegevens af te leiden uit datasets die dergelijke gegevens op het eerste gezicht niet lijken te bevatten. Ze hebben ook tot gevolg dat de juridische status van data steeds meer fluïde wordt: doordat data worden gedeeld tussen partijen en de verwerkingen van datasets aanzienlijk verschillen, kan dezelfde dataset het ene moment worden gekwalificeerd als persoonsgegevens en het andere moment niet, of als persoonsgegevens in handen van partij A maar tegelijkertijd als geen persoonsgegevens in handen van partij B. Tegen deze achtergrond is de onderzoeksvraag voor dit onderzoek: Welk effect hebben huidige en toekomstige technische ontwikkelingen op het gebied van anonimisering, pseudonimisering, aggregatie en identificatie van gegevens, op het gegevensbeschermingskader en de bescherming van de verschillende soorten gegevens? INHOUD Juridische categorieën en de elementen daarvan Juridisch regime: de categorale en de contextuele benadering De impact van de beschikbaarheid van data en datatechnologieën op de wettelijke regulering van data De impact van huidige en toekomstige datatechnologieën op de juridische categorieën De kloof tussen het wettelijke regime en de technologische realiteit Reguleringsalternatieven gevonden in wet en literatuur Reguleringsdoelstelling van de gegevensbeschermingsregeling Gevaren van over- en onderregulering Hoe zullen de huidige en toekomstige technische ontwikkelingen de komende periode van invloed zijn op de AVG en rechtsbescherming in brede zin? Antwoorden op de onderzoeksvragen
    • Sociale robots in de forensische zorg - Een exploratief onderzoek

      Gurp, J.J. van; Gerritsen, C.S.; Harte, J.M.; Hindriks, K.V. (Vrije Universiteit Amsterdam, 2022-12-06)
      Sociale robotica is een sleuteltechnologie die naar verwachting een grote invloed gaat hebben op de maatschappij en daarmee mogelijk ook op de forensische psychiatrische zorg. Binnen de FPC de Oostvaarderskliniek wordt momenteel een exploratief praktijkonderzoek uitgevoerd naar de inzet van robot Maatje in de forensische zorg. Dit onderzoek is daarop aanvullend en hanteert een brede, inclusieve notie van wat een sociale robot is om niet bij voorbaat veelbelovende sociale interfaces uit te sluiten. In dit exploratieve onderzoek wordt een beeld geschetst van de mogelijke meerwaarde van sociale robots - nu of in de toekomst - in verschillende onderdelen van de forensische zorg en voor specifieke subgroepen van patiënten. Hoofdvraag: Wat is de meerwaarde van sociale robots – nu of in de toekomst – in verschillende onderdelen van de forensische zorg en voor specifieke subgroepen van patiënten? Deelvragen: Wat zijn, op basis van literatuurstudie, de onderdelen van de forensische zorg, het forensisch toezicht en specifieke subgroepen van patiënten waarvoor sociale robots meerwaarde kunnen hebben? Wat zijn, op basis van de literatuur, de mogelijkheden van sociale robots in de geestelijke gezondheidszorg, meer specifiek in de forensische zorg en begeleiding? Wat zijn, volgens experts uit de praktijk en op basis van gepresenteerde prototypes, de kansen en mogelijkheden van sociale robots en wat is de toegevoegde waarde in de forensische zorg en begeleiding van specifieke subgroepen van patiënten idem? Wat zijn de kosten en beperkingen van sociale robots - nu of in de toekomst – voor de forensische zorg? INHOUD Inleiding De forensische zorg: indeling, behandelingen en ervaringen met eHealth Literatuuronderzoek naar sociale robotica Concretiseringsfase: kansen voor sociale robotica in de forensische zorg Resultaten focusgroepen: mogelijkheden, toegevoegde waarde en beperkingen van sociale robotica Conclusie en aanbevelingen
    • Verkenning basis voor naamswijziging in verband met het Nederlands slavernijverleden

      Klein, M. van der; Meijers, R.; Zwart, O. de (Verwey-Jonker Instituut, 2022-12-05)
      In deze verkenning staan drie onderzoeksvragen centraal: Zijn er één of meer (geaccepteerde) register(s) of overzicht(en) van geslachtsnamen die verband houden met het Nederlandse slavernijverleden in Suriname, de voormalige Nederlandse Antillen, of voormalig Nederlands-Indië? Zo ja, dan de volgende subvragen: Welke register(s)/ overzicht(en) zijn dat en waar zijn deze te vinden? In hoeverre zijn deze registers/ overzichten compleet en historisch betrouwbaar? Welke geslachtsnamen in deze registers/ overzichten houden verband met het slavernijverleden? Welke verbanden er zijn tussen deze namen en de betreffende slavernijcontext? Voor de historische contexten waarin er geen (geaccepteerd) register of overzicht beschikbaar is, komt de tweede centrale vraag in beeld: Is het mogelijk om met de relevante experts en bronnen zo’n overzicht van geslachtsnamen die verband houden met het slavernijverleden alsnog samen te stellen voor de desbetreffende historische context? Subvragen bij vraag 2: Zo ja, wat is de beste werkwijze om een dergelijk overzicht op te stellen? Wat zijn de problemen bij het opstellen van zo’n nader samen te stellen overzicht? Wat is de geschatte orde van grootte van het aantal namen dat wordt verwacht op een dergelijk overzicht binnen de betreffende slavernijcontext? Welke verbanden er zijn tussen de namen en de betreffende slavernijcontext? Wat is de bruikbaarheid van de verzamelde beschikbare registers (per context en overkoepelend), in relatie tot eventuele verzoeken tot naamswijziging in verband met het slavernijverleden? Welke technische overwegingen spelen volgens de experts bij het beantwoorden van de bruikbaarheidsvraag? Welke maatschappelijke overwegingen spelen volg INHOUD Inleiding: het Nederlands slavernijverleden en achternamen Doel, onderzoeksvragen en visie in de verkenning Suriname: volledigheid en bruikbaarheid van beschikbare overzichten Voormalige Nederlandse Antillen: volledigheid en bruikbaarheid van beschikbare overzichten Voormalig Nederlands-Indië en het octrooigebied van de VOC: beschikbare overzichten en bruikbaarheid Overkoepelende conclusies en overwegingen bij registers als basis voor naamswijzigingen Relevante Literatuur
    • Strafbaarstelling van lijkschennis

      Wilde, B. de; Beers, B. van; Buisman, S.; Bökenkamp, D. (Onderzoeksbureau De strafzaak, 2022-12-01)
      Het doel van het onderzoek is om argumenten in kaart te brengen die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of het noodzakelijk is om bepaalde vormen van lijkschennis strafbaar te stellen dan wel bestaande strafbepalingen aan te passen en om op basis daarvan – indien het onderzoek daar aanleiding voor geeft – concrete aanbevelingen te doen voor aanpassing van de strafwetgeving. De centrale onderzoeksvraag luidt: Is het noodzakelijk om vormen van lijkschennis strafbaar te stellen die nog niet strafbaar zijn of om bestaande strafbepalingen ter zake van vormen van lijkschennis te wijzigen? Het onderzoek dat tot beantwoording van deze vraag leidt, is uitgevoerd aan de hand van de volgende deelvragen: Hoe wordt de integriteit van het gestorven lichaam buiten het strafrecht juridisch beschermd, zoals in de context van fundamentele rechten (art. 11 Grondwet en art. 3 en 8 EVRM), het privaatrecht en het gezondheidsrecht? Welke rechtsbeginselen en rechtsgoederen zijn daarbij relevant? Welke vormen van lijkschennis zijn naar huidig recht strafbaar of niet strafbaar in Nederland, hoe worden deze strafrechtelijk afgedaan en wat is de prevalentie ervan? Bestaat in Nederland draagvlak voor strafbaarstelling van vormen van lijkschennis die nog niet strafbaar zijn of voor wijziging van bestaande strafbepalingen ter zake van vormen van lijkschennis? Welke argumenten voor of tegen strafbaarstelling kunnen worden ontleend aan buitenlands recht? INHOUD Inleiding Criteria voor strafbaarstelling De juridische status van het lijk Strafbaarheid, afdoening en prevalentie van lijkschennis in Nederland Opvattingen over de strafbaarheid van lijkschennis in Nederland Rechtsvergelijking toepassing van de criteria voor strafbaarstelling op lijkschennis Conclusies
    • Tijdsdruk bij opleggen vreemdelingenbewaring

      Klaassen, M.; Rodrigues, P. (Universiteit Leiden - Europa Instituut, 2022-12-01)
      Doel van het onderzoek is te bezien of het loskoppelen van het moment van aanzegging van bewaring en de uitreiking van het daadwerkelijke besluit (inclusief de motivering voor de bewaring) kan bijdragen aan de terugkeer van vreemdelingen die onrechtmatig in Nederland verblijven door een intensievere inzet van bewaringstelling. De in de uitvoering ervaren tijdsdrempel zou op deze wijze geheel of gedeeltelijk kunnen worden weggenomen. In het onderzoek wordt zowel de juridische haalbaarheid van een knip tussen aanzegging en inbewaringstelling onderzocht, alsmede de inschatting of er alternatieven zijn die zouden kunnen bijdragen aan het verminderen van de gepercipieerde tijdsdruk waaronder bewaringsmaatregelen worden opgelegd. INHOUD Inleiding Aanleiding: de perceptie van te korte tijd Juridische mogelijkheiden tot meer tijd bij inbewaringstelling Conclusies en aanbevelingen
    • Varianten Voorschotregeling Afzonderlijke behandeling vordering benadeelde partij - Financiële consequenties voor de Staat van toepassing Voorschotregeling

      Dantzig, L.A. van; Kuipers, J.P.; Rij, J.C. van (Cebeon, 2022-11-29)
      Het beoogde nieuwe Wetboek van Strafvordering bevat de mogelijkheid om complexe vorderingen tot schadevergoeding van slachtoffers van een gewelds- of zedenmisdrijf als benadeelde partijen af te splitsen van de hoofdzaak en in een afzonderlijke procedure in het strafrecht te behandelen. Hiertoe zou dan een aparte schadevergoedingskamer worden ingesteld. Momenteel worden dergelijke complexe vorderingen door de strafrechter niet-ontvankelijk verklaard. Het slachtoffer kan hiermee naar de civiele rechter, waarbij het dan meer obstakels om schadevergoeding toegewezen en geïnd te krijgen ontmoet dan in een strafproces. Met de voorgestelde afzonderlijke procedure binnen het strafrecht wordt beoogd de positie van het slachtoffer te versterken. In het onderhavige onderzoek zijn de effecten van de afzonderlijke procedure op het extra risico van de Staat geraamd, rekening houdend met door het ministerie van Justitie en Veiligheid ten behoeve van het onderzoek opgestelde uitwerkingen (varianten) van de adviezen van de commissie-Donner. Dit is uitgewerkt in een viertal onderzoeksvragen: Wat is naar verwachting de potentiële instroom (in aantal zaken en financiële omvang) van de schadevergoedingskamer? Het gaat om het niet-ontvankelijk verklaarde deel van ingediende vorderingen benadeelde partij dat naar die kamer zou kunnen worden doorgeleid bij toepassing van het advies van de commissie Donner ten aanzien van de reikwijdte van de afgesplitste procedure. Wat is het te verwachten effect op de potentiële instroom (in aantal zaken en financiële omvang) van invoering van een bijzondere categorie ‘uitzonderlijk hoge letselschade’ bij het Schadefonds Geweldmisdrijven? Welk deel van het gevorderde schadebedrag is naar schatting toewijsbaar door de schadevergoedingskamer? Wat is naar verwachting het incassorisico voor de Staat in de huidige situatie (nulvariant) en voor drie nader omschreven varianten van wijziging van de Voorschotregeling?INHOUD Inleiding Onderzoeksaanpak Varianten voorschotregeling en buitencategorie SGM Instroom schadevergoedingskamer Toewijzing en risico Staat schadevergoedingskamere
    • Eindevaluatie Landelijke Vreemdelingenvoorziening

      Mack, A.; Buimer, L.; Rog, J.; Witvliet, M.; Pluijm, M. (medew.) (Regioplan beleidsonderzoek, 2022-11-25)
      Eind 2018 hebben het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor het realiseren van een landelijk netwerk van begeleidings- en opvangvoorzieningen voor migranten zonder recht op verblijf of Rijksopvang. Het doel van deze Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) is te komen tot een bestendige oplossing en perspectief voor de betrokkenen in de vorm van vertrek uit Nederland of – indien voldaan aan de juiste voorwaarden – legaliseren van verblijf of doormigratie. Er is gekozen voor een gezamenlijk ontwikkeltraject tussen Rijk en gemeenten, waarbij gestart is met een pilot in de vijf gemeenten Amsterdam, Eindhoven, Groningen, Rotterdam en Utrecht. De LVV wordt vanuit de praktijk ontwikkeld, eerder opgedane ervaringen met het bieden van onderdak en begeleiding door gemeenten worden versterkt met de inzet van organisaties uit de vreemdelingenketen. De pilotperiode van de LVV loopt eind 2022 ten einde. Dit geeft aanleiding voor de eindevaluatie over deze periode. Het doel van deze eindevaluatie is om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de pilot LVV en daaruit lessen te trekken voor de toekomst. Om effectiviteit te kunnen bepalen is gekeken naar welke resultaten zijn behaald in termen van gerealiseerde in- en uitstroom en naar andere maatschappelijke effecten die ervaren worden sinds de invoering van de LVV. Behalve zicht op effecten gaat deze eindevaluatie ook in op werkzame elementen (gebaseerd op de eerder opgestelde beleidstheorie) en op geleerde lessen voor de landelijke uitrol van de LVV en voor de asiel- en/of terugkeerprocedure rondom de LVV. INHOUD Inleiding Bevindingen tussentijdse evaluaties Populatie Ervaringen met de samenwerking Ervaringen met de opvang en begeleiding Resultaten en effectiviteit Conclusie
    • Toeleiding naar gedragsinterventies in de jeugdstrafrechtketen - Het landelijk instrumentarium en de persoonsgerichte aanpak

      Buysse, W.; Petersen, A.; Nauta, O. (DSP-groep, 2022-11-22)
      Het belangrijkste doel van het jeugdstrafrecht is het terugdringen van recidive door het bevorderen van gedragsverandering. Om die gedragsverandering te bereiken en recidive te voorkomen is een bij de persoon passende interventie nodig volgens de principes van het Risk Need Responsivity (RNR)-model. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) adviseert op basis van een strafonderzoek aan de Officier van Justitie (OvJ) en de rechter welke straf en welke gedragsinterventie binnen die straf passend is om recidive te voorkomen. Om de kenmerken van jongeren in kaart te brengen, wordt in de jeugdstrafrechtketen het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) gebruikt. Om duidelijkheid te verschaffen over hoe de toeleiding naar gedragsinterventies met behulp van het LIJ in de praktijk gebeurt, is het volgende door de DSP-groep onderzocht: In hoeverre sluiten de vanuit het LIJ gesuggereerde gedragsinterventies aan bij het risicoprofiel van jeugdige delinquenten? In hoeverre worden deze suggesties door de RvdK in zijn advisering overgenomen? In hoeverre worden de adviezen van de RvdK vervolgens bij het afdoen van strafzaken gevolgd door het Openbaar Ministerie (OM) en de rechter? INHOUD Inleiding Methodische verantwoording Van LIJ-suggestie naar raadsadvies Van advies naar eis en oplegging Persoonsgerichte aanpak Conclusie en discussie
    • Working papers binnenlandse afstand en adoptie

      Klein, M. van der; Bultman, S.; Rusch, I.; Walhout, E. (medew.); Jonker, L. (medew.); Schoonen, A. (medew.); Stunt, N. (medew.); Meijers, R. (medew.) (Verwey-Jonker Instituut, 2022-11-22)
      Vijf working papers over binnenlandse afstand en adoptie Deze working papers zijn de vruchten van het onderzoek waaraan het Verwey-Jonker Instituut in opdracht van het WODC in de zomer van 2019 begon en dat in november 2021 voortijdig werd stopgezet (zie nieuwsbericht). Verslag van het archiefonderzoek bij Moederheil, Breda 1956-1972: Working paper Verslag van het archiefonderzoek bij Ons Tehuis 1956-1984, Utrrecht: Working paper Verslag van het archiefonderzoek bij Tehuis Annette 1956-1984, Amsterdam: Working paper Verslag van het kranten- en literatuuronderzoek: Persoonlijke ervaringen met binnenlandse afstand en adoptie: Working paper Verslag van archief- en literatuuronderzoek rond regels en toezichthouders bij binnenlandse afstand en adoptie, 1956-1984: Working paper
    • Bezetting van het gevangeniswezen - ontwikkelingen 2015-2019

      Moolenaar, D.E.G.; Braak, F. ter (WODC, 2022-11-17)
      Na jarenlange daling van de bezetting in het gevangeniswezen is sinds 2017 weer een stijging te zien. Het is onduidelijk waar deze stijging vandaan komt, omdat de geregistreerde criminaliteit tot en met 2018 daalde en pas sinds 2019 weer een stijging vertoont. De vraag waarom de bezetting stijgt of daalt, en meer in het algemeen of straffen wel of niet strenger worden, is een regelmatig terugkerende vraag, die tot nu toe moeilijk te beantwoorden is. Dit onderzoek moet dan ook niet worden gezien als een éénmalig project, maar als een eerste stap in de richting van een mogelijk meer structurele oplossing voor het beantwoorden van soortgelijke vragen. De hoofdvraag is wat mogelijke oorzaken zijn van de waargenomen stijging van de bezetting in het gevangeniswezen. De bezetting in dit onderzoek is gedefinieerd als het aantal bedden in het gevangeniswezen dat op een peildatum bezet is, dus exclusief extramuraal geplaatsten. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is gebruikgemaakt van gegevens over de verblijfsduur van mannelijke gedetineerden in het gevangeniswezen in de periode 2015-2019. De gegevens zijn afkomstig van de Dienst Justitiële Inrichtingen. INHOUD Inleiding Achtergronden Data en definities Tijdreeksanalyse Resultaten
    • Woon- en pleegbuurten van geregistreerde jeugdcriminaliteit - De samenhang met buurtkenmerken en de veranderingen die zich daarin voordoen over de tijd

      Tollenaar, N.; Broere, J.; Laan, A.M. van der (WODC, 2022-11-15)
      In dit onderzoek is onderzocht of en waar op buurtniveau de door de politie geregistreerde jeugdcriminaliteit zich concentreert, welke veranderingen zich daarin voordoen over de tijd en welke buurtkenmerken samenhangen met een dergelijke concentratie. Het gaat hierbij zowel om de buurten waar delicten door jongeren worden gepleegd, als de buurten waar jeugdige verdachten wonen. Onderzoek op buurtniveau sluit het dichtst aan bij wat in de criminologie bekend staat als analyses van hotspots. Er is specifiek ingegaan op de buurten in Nederland waar de geregistreerde jeugdcriminaliteit het meest voorkomt, namelijk de top-1% van buurten waar jeugdcriminaliteit zich concentreert. Tevens is onderzocht welke buurtkenmerken samenhangen met verschillen tussen buurten in geregistreerde jeugdcriminaliteit en jeugdige verdachten. Ook is nagegaan welke samenhang er is met veranderingen in buurtkenmerken die zich over de tijd voordoen. Het onderzoek richt zich op 12- tot en met 22-jarigen. Dit is de leeftijdsgroep waarop ook het jeugdstrafrecht van toepassing kan zijn (regulier voor 12 tot 18 jaar en conditioneel volgens artikel 77c Sr. voor 18 tot 23 jaar). INHOUD: 1. Inleiding, 2. Methode, 3. Resultaten, 4. Slot.
    • Terugkeer en re-integratie van ex-Syriëgangers

      Kats, R.; Graaf, B. de; Jacobs, P.; Cuyckens, H.; Buruma, T.; Dölle, F.; Rodermond, E.; Sandelowsky-Bosman, Chr.; Liefaard, T. (WODC, 2022-11-14)
      ARIKELEN: Inleiding Ruth Kats, Beatrice de Graaf en Pauline Jacobs - Terroristen in detentie. Een overzicht van de ontwikkeling en discussie over de terroristenafdelingen in Nederland, 2004-2022 Ruth Kats, Beatrice de Graaf en Pauline Jacobs - Terroristen voor de rechter. Hoe strafrechters een verblijf op de terroristenafdeling meenemen in hun beslissingen (of niet) Hanne Cuyckens - De repatriëring van Nederlandse Syriëgangers. Een verplichting voor de staat van oorsprong? Tamara Buruma en Frederieke Dölle - Vrouwelijke terugkeerders uit Syrië. Het perspectief van de verdediging Elanie Rodermond - Het leven na een terroristisch misdrijf. Recidive en re-integratie van extremistische ex-gedetineerden Chrisje Sandelowsky-Bosman en Ton Liefaard - Waarom Nederland zijn uitreizigers en hun kinderen in Noord-Syrië moet ophalen SAMENVATTING: Twintig jaar nadat het debat over terrorisme in Nederland juridische gevolgen kreeg in wet- en regelgeving, is het tijd om de balans op te maken. Hoe hebben het recht, de rechtspraak en de omgang met terrorismeverdachten in Nederland zich ontwikkeld? Waar staan we als het gaat om de berechting en detentie van terrorismeverdachten en geradicaliseerden? In dit themanummer van Justitiële verkenningen worden diverse aspecten van dit juridische complex aangesneden. De vraag van dit themanummer is inventariserend (waar staan we?), beschrijvend (hoe zijn de ontwikkelingen verlopen?), analyserend (wat is het effect van detentie?) en gedeeltelijk ook wel normatief/proscriptief (wat zou de wenselijke richting zijn van de ontwikkelingen?). De artikelen behandelen het vraagstuk van detentie, strafmaat, recidive, repatriëring, resocialisatie en rehabilitatie van terrorismeverdachten en -veroordeelden en denken kritisch mee met de doorontwikkeling van deze praktijken. Een rode draad in dit themanummer is, dat er wordt gepleit voor meer maatvoering, minder boude, politiek gekleurde en algemene maatregelen (‘het is nu eenmaal terrorisme’), en voor een perspectief op terrorisme dat boven het strikt strafrechtelijke uitstijgt. Terrorisme is – omdat het vaak over nog niet begane strafdaden, over preventie en risico gaat – een categorie dreiging die soms moeilijk in het binaire koppel van schuldig-onschuldig te vangen is. Terrorisme – en zeker radicalisering – is ook een psychologisch, pedagogisch, en soms sociaaleconomisch fenomeen, dat meer in die bredere context en minder als een strikt strafrechtelijke kwestie kan en moet worden afgedaan.
    • Virtuele valuta - Handelingsperspectieven voor data-gedreven opsporing

      Schrama, V.; Laarschot, J. van; Volten, C.; Wegberg, R. van (Technische Universiteit Delft, 2022-11-10)
      Dit onderzoek exploreert de mogelijkheden voor het opsporen van criminele gelden middels de nieuwe, virtuele geldstromen. Hiertoe worden verschillende modi operandi geïdentificeerd in de zogeheten last mile – het deel van de criminele waardeketen waar transacties met de ‘eindgebruiker’ plaatsvinden, zoals de afwikkeling van online handel in drugs of cybercrime gereedschap. Deze focus zorgt ervoor dat een breed palet aan modi operandi waar virtuele valuta een rol in spelen, kan worden onderzocht. INHOUD Inleiding Onderzoeksopzet Analytische lens Virtuele valuta en criminaliteit Ondergrondse economie Duiding data-analyse Opsporingspraktijk Handelingsperspectieven