Rechterlijke straftoemeting
dc.coverage.spatial | Nederland | |
dc.date.accessioned | 2021-01-20T08:54:17Z | |
dc.date.available | 2021-01-20T08:54:17Z | |
dc.date.issued | 1992 | |
dc.identifier.uri | http://hdl.handle.net/20.500.12832/594 | |
dc.description.abstract | Nederlandse rechters bezitten een grote mate van vrijheid bij het opleggen van straf. Zelfs als het telastegelegde feit bewezen is en feit en verdachte strafbaar zijn, biedt het Wetboek van Strafrecht hun de mogelijkheid af te zien van een straf of maatregel. Besluiten zij wel een straf of maatregel op te leggen, dan hebben zij - binnen de wettelijk voorgeschreven delictspecifieke strafmaxima en het algemene minimum van een dag vrijheidsbeneming en een geldboete van vijf gulden - een zeer ruime zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Gezien deze grote rechterlijke vrijheid is het niet verwonderlijk dat in onderzoeken regelmatig verschillen worden gevonden in de straftoemeting van rechters en rechtbanken. Zo bleek uit een onderzoek van Fiselier (Delikt en Delinkwent, 15, 1985, afl. 3 en 4) dat 'het straftoemetingsbeleid in de afzonderlijke arrondissementen nogal uiteenloopt'. Ook uit een recent onderzoek van A.C. Berghuis (Trema, maart 1992) blijkt dat er tamelijk grote verschillen bestaan in de straftoemeting in verschillende arrondissementen. In de discussie over deze verschillen in straftoemeting kan men grofweg twee standpunten onderscheiden. Volgens het eerste standpunt moet bij de straftoemeting niet de nadruk worden gelegd op gelijkheid in de zin van uniformiteit, maar moet zoveel mogelijk recht worden gedaan aan de unieke kenmerken van de zaak en de verdachte. Volgens het tweede standpunt zijn de geconstateerde verschillen in straftoemeting in strijd met het beginsel van rechtsgelijkheid en moeten zij worden tegengegaan, hetzij door de formulering van straftoemetingsrichtlijnen, hetzij door de instelling van een speciale straftoemetingskamer. Deze aflevering is voor een deel gewijd aan dit debat tussen uniciteit en gelijkheid. Daarnaast worden nieuwe-gegevens gepresenteerd die van belang kunnen zijn voor dat debat. | |
dc.relation.ispartofseries | Justitiële verkenningen 1992/08 | |
dc.subject | Vonnis | |
dc.subject | Expertsysteem | |
dc.subject | Databank | |
dc.subject | Straftoemeting | |
dc.subject | Rechters | |
dc.subject | Richtlijn OM | |
dc.subject | Werknemers | |
dc.subject | Werkloosheid | |
dc.subject | Strafmaat | |
dc.subject | Besluitvorming | |
dc.title | Rechterlijke straftoemeting | |
dc.type | rapport | |
dc.identifier.project | JV1992/08 | |
refterms.dateFOA | 2021-01-20T08:54:17Z | |
html.description.abstract | Nederlandse rechters bezitten een grote mate van vrijheid bij het opleggen van straf. Zelfs als het telastegelegde feit bewezen is en feit en verdachte strafbaar zijn, biedt het Wetboek van Strafrecht hun de mogelijkheid af te zien van een straf of maatregel. Besluiten zij wel een straf of maatregel op te leggen, dan hebben zij - binnen de wettelijk voorgeschreven delictspecifieke strafmaxima en het algemene minimum van een dag vrijheidsbeneming en een geldboete van vijf gulden - een zeer ruime zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Gezien deze grote rechterlijke vrijheid is het niet verwonderlijk dat in onderzoeken regelmatig verschillen worden gevonden in de straftoemeting van rechters en rechtbanken. Zo bleek uit een onderzoek van Fiselier (Delikt en Delinkwent, 15, 1985, afl. 3 en 4) dat 'het straftoemetingsbeleid in de afzonderlijke arrondissementen nogal uiteenloopt'. Ook uit een recent onderzoek van A.C. Berghuis (Trema, maart 1992) blijkt dat er tamelijk grote verschillen bestaan in de straftoemeting in verschillende arrondissementen. In de discussie over deze verschillen in straftoemeting kan men grofweg twee standpunten onderscheiden. Volgens het eerste standpunt moet bij de straftoemeting niet de nadruk worden gelegd op gelijkheid in de zin van uniformiteit, maar moet zoveel mogelijk recht worden gedaan aan de unieke kenmerken van de zaak en de verdachte. Volgens het tweede standpunt zijn de geconstateerde verschillen in straftoemeting in strijd met het beginsel van rechtsgelijkheid en moeten zij worden tegengegaan, hetzij door de formulering van straftoemetingsrichtlijnen, hetzij door de instelling van een speciale straftoemetingskamer. Deze aflevering is voor een deel gewijd aan dit debat tussen uniciteit en gelijkheid. Daarnaast worden nieuwe-gegevens gepresenteerd die van belang kunnen zijn voor dat debat. | nl_NL |
dc.identifier.tud | uuid:6ebd98b8-de17-4d86-bddd-20c41ca8fa1e | |
dc.contributor.institution | WODC |