Rechtsvergelijking toegang tot de rechter van belangenorganisaties in algemeenbelangacties
dc.contributor.author | Jong, E.R. de | |
dc.contributor.author | Boom, W.H. van | |
dc.contributor.author | Arons, T.M.C. | |
dc.contributor.author | Erken, E. | |
dc.coverage.spatial | Nederland | nl_NL |
dc.date.accessioned | 2025-06-16T13:02:28Z | |
dc.date.available | 2025-06-16T13:02:28Z | |
dc.date.issued | 2025-06-16 | |
dc.identifier.uri | http://hdl.handle.net/20.500.12832/3455 | |
dc.description.abstract | De afgelopen jaren zijn door belangenorganisaties verschillende ideële algemeenbelangacties tegen bedrijven en de overheid ingesteld. Kenmerkend aan dit soort procedures is dat de procederende belangenorganisatie zelf een rechtsvordering instelt om de rechten en belangen van anderen te beschermen. Daarbij vraagt zij om niet-geldelijke remedies, zoals een rechterlijk bevel en/of een verklaring voor recht van onrechtmatig handelen. Sinds 1994 bevat het Burgerlijk Wetboek (BW) een wettelijke regeling voor deze procedure, neergelegd in artikel 3:305a BW. Op 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) in werking getreden; daarmee is het instellen van een collectieve schadevergoedingsactie mogelijk gemaakt. Met de inwerkingtreding van de WAMCA is ook artikel 3:305a BW aangepast. Een belangrijke aanpassing is de introductie van het representativiteitsvereiste. Het vernieuwde artikel 3:305a BW bepaalt onder meer dat de rechter bij de ontvankelijkheidsbeoordeling in een ideële algemeenbelangactie en collectieve schadevergoedingsactie beoordeelt of de procederende belangenorganisatie voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen. In 2023 heeft de meerderheid van de Tweede Kamer de regering verzocht om te verkennen in hoeverre voor belangenorganisaties met een ideëel doel op grond van artikel 3:305a BW nadere vereisten met het oog op de representativiteit gesteld moeten worden. Aan de Kamer is in dat verband toegezegd dat onderzocht wordt hoe ons omringende landen omgaan met ideële algemeenbelangacties en welke (representativiteits)eisen zij stellen aan deze organisaties. Dit rapport vormt de verslaglegging van dat onderzoek. Het onderzoek bestaat uit drie delen. Allereerst is de achtergrond en uitwerking van het representativiteitsvereiste in de Nederlandse wet en rechtspraak onderzocht. Eveneens is gekeken naar de Nederlandse literatuur over het representativiteitsvereiste. Ten tweede is de betekenis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Verdrag van Aarhus voor het representativiteitsvereiste onderzocht. Ten derde is de ontvankelijkheidsbeoordeling in algemeenbelangacties tegen de overheid in België, Duitsland, Engeland & Wales, Frankrijk, Noorwegen en Zweden onderzocht. INHOUD Introductie Nederlandse context: artikel 3:305a BW Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens & het Verdrag van Aarhus Bevoegdheden van belangenorganisaties in de onderzochte jurisdicties Systematiek van de ontvankelijkheidsbeoordeling Representativiteit bij de ontvankelijkheidsbeoordeling Conclusie | |
dc.description.abstract | In recent years, in the Netherlands various interest organizations have initiated public interest litigation against companies and the government. A key feature of such proceedings is that the litigating organization itself brings a legal action to protect the rights and interests of others. These actions typically seek non-monetary remedies, such as a court order or a declaratory judgment of unlawful conduct. In this report, the term public interest litigation refers to legal proceedings with these characteristics. Since 1994, the Dutch Civil Code (DCC) has included a legal provision for such procedures, laid down in article 3:305a DCC. On January 1, 2020, the Act on Collective Damages Claims (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie, WAMCA) came into force, allowing for the initiation of collective damages claims. With the entry into force of the WAMCA, article 3:305a DCC was also amended. A major change is the introduction of the representativeness requirement. The revised article 3:305a DCC stipulates that in assessing admissibility in both public interest litigation and collective damages claims, the court must assess whether the litigating interest organization is sufficiently representative, considering its constituency and the scope of the claims represented. In 2023, a majority of the Dutch House of Representatives requested the government to explore to what extent additional representativeness requirements should be imposed on interest organizations with an ideological purpose. The government promised the House that it would investigate how neighboring countries deal with public interest litigation and what (representativeness) requirements they impose on the admissibility of interest organizations in those cases. This report presents the findings of that research. | |
dc.publisher | Universiteit Utrecht/Radboud Universiteit | nl_NL |
dc.relation.ispartofseries | WODC rapport 3520 | nl_NL |
dc.relation.uri | https://www.wodc.nl/actueel/nieuws/2025/06/16/hoe-bepaalt-rechter-of-belangenorganisatie-algemeenbelangactie-mag-starten | nl_NL |
dc.subject | Aansprakelijkheid | nl_NL |
dc.subject | Collectief actierecht | nl_NL |
dc.subject | Geschillenbeslechting | nl_NL |
dc.subject | Schadevergoedingsactie | nl_NL |
dc.subject | Evaluatie van wetgeving | nl_NL |
dc.subject | Evaluatieonderzoek | nl_NL |
dc.subject | Massaschade | nl_NL |
dc.subject | Wet- en regelgeving | nl_NL |
dc.subject | Rechtsvergelijking | nl_NL |
dc.title | Rechtsvergelijking toegang tot de rechter van belangenorganisaties in algemeenbelangacties | nl_NL |
dc.type | Rapport | nl_NL |
dc.identifier.project | 3520 | nl_NL |
html.description.abstract | De afgelopen jaren zijn door belangenorganisaties verschillende ideële algemeenbelangacties tegen bedrijven en de overheid ingesteld. Kenmerkend aan dit soort procedures is dat de procederende belangenorganisatie zelf een rechtsvordering instelt om de rechten en belangen van anderen te beschermen. Daarbij vraagt zij om niet-geldelijke remedies, zoals een rechterlijk bevel en/of een verklaring voor recht van onrechtmatig handelen. Sinds 1994 bevat het Burgerlijk Wetboek (BW) een wettelijke regeling voor deze procedure, neergelegd in artikel 3:305a BW. Op 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) in werking getreden; daarmee is het instellen van een collectieve schadevergoedingsactie mogelijk gemaakt. Met de inwerkingtreding van de WAMCA is ook artikel 3:305a BW aangepast. Een belangrijke aanpassing is de introductie van het representativiteitsvereiste. Het vernieuwde artikel 3:305a BW bepaalt onder meer dat de rechter bij de ontvankelijkheidsbeoordeling in een ideële algemeenbelangactie en collectieve schadevergoedingsactie beoordeelt of de procederende belangenorganisatie voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen. In 2023 heeft de meerderheid van de Tweede Kamer de regering verzocht om te verkennen in hoeverre voor belangenorganisaties met een ideëel doel op grond van artikel 3:305a BW nadere vereisten met het oog op de representativiteit gesteld moeten worden. Aan de Kamer is in dat verband toegezegd dat onderzocht wordt hoe ons omringende landen omgaan met ideële algemeenbelangacties en welke (representativiteits)eisen zij stellen aan deze organisaties. Dit rapport vormt de verslaglegging van dat onderzoek.<P></P>Het onderzoek bestaat uit drie delen.<UL><LI>Allereerst is de achtergrond en uitwerking van het representativiteitsvereiste in de Nederlandse wet en rechtspraak onderzocht. Eveneens is gekeken naar de Nederlandse literatuur over het representativiteitsvereiste. <LI>Ten tweede is de betekenis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Verdrag van Aarhus voor het representativiteitsvereiste onderzocht. <LI>Ten derde is de ontvankelijkheidsbeoordeling in algemeenbelangacties tegen de overheid in België, Duitsland, Engeland & Wales, Frankrijk, Noorwegen en Zweden onderzocht.</UL></LI><P></P>INHOUD<OL><LI>Introductie<LI>Nederlandse context: artikel 3:305a BW<LI>Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens & het Verdrag van Aarhus <LI>Bevoegdheden van belangenorganisaties in de onderzochte jurisdicties<LI>Systematiek van de ontvankelijkheidsbeoordeling<LI>Representativiteit bij de ontvankelijkheidsbeoordeling<LI>Conclusie</OL></LI> | nl_NL |
html.description.abstract | In recent years, in the Netherlands various interest organizations have initiated public interest litigation against companies and the government. A key feature of such proceedings is that the litigating organization itself brings a legal action to protect the rights and interests of others. These actions typically seek non-monetary remedies, such as a court order or a declaratory judgment of unlawful conduct. In this report, the term public interest litigation refers to legal proceedings with these characteristics. Since 1994, the Dutch Civil Code (DCC) has included a legal provision for such procedures, laid down in article 3:305a DCC. On January 1, 2020, the Act on Collective Damages Claims (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie, WAMCA) came into force, allowing for the initiation of collective damages claims. With the entry into force of the WAMCA, article 3:305a DCC was also amended. A major change is the introduction of the representativeness requirement. The revised article 3:305a DCC stipulates that in assessing admissibility in both public interest litigation and collective damages claims, the court must assess whether the litigating interest organization is sufficiently representative, considering its constituency and the scope of the claims represented. In 2023, a majority of the Dutch House of Representatives requested the government to explore to what extent additional representativeness requirements should be imposed on interest organizations with an ideological purpose. The government promised the House that it would investigate how neighboring countries deal with public interest litigation and what (representativeness) requirements they impose on the admissibility of interest organizations in those cases. This report presents the findings of that research. | en_GB |
dc.contributor.institution | Universiteit Utrecht | nl_NL |
dc.contributor.institution | Radboud Universiteit | nl_NL |
dc.contributor.institution | WODC | nl_NL |
dc.source.city | Utrecht/Nijmegen | nl_NL |
dc.title.english | Comparative legal analysis of access to justice of interest organizations in public interest litigation | nl_NL |